Een brief aan mijn jongere zelf
Tijdens deze week van de mentale gezondheid schreef redacteur Misha een brief aan hun jongere zelf. Een brief waarin hun oproept om hun niet anders voor te doen, maar te leven zoals hun zijn en hunzelf te blijven ontdekken.
Oktober. Dagen worden korter, koude wind speelt met boomtoppen en miezerregen transformeert opgetogen ochtenden in ingetogen voormiddagen. We komen allemaal vitamine D tekort en dat heeft zo zijn impact op ons mentaal welzijn. Tel daar een maatschappij bij waarin mentale gezondheid secundair is aan presteren, waarin zelfzorg enkel kan als het gepaard gaat met consumeren, waarin psychologisch, verbaal en/of fysiek geweld synoniem is voor niet in de cisgender, heteroseksuele, witte pas lopen , en je weet ineens waarom mensen steeds vaker rondlopen met psychische problemen.
Hieronder volgt een brief aan mijn jongere zelf. Het is een poging om tegengewicht te bieden aan een wereld waarin mensen geen ruimte krijgen om zichzelf te (blijven) ontdekken en te leven zoals ze zijn. Het is echter niet alleen een brief aan mijn jongere zelf, maar ook een brief aan mijn brussen (brus is een genderneutraal woord voor broer/zus, red.), zusters en broeders die dezelfde modderpoelen doorploeteren.
Lieve Amarhis,
Je zult het misschien niet geloven, maar over tien jaar zullen mensen je zacht noemen. Ze zullen je het soort zachtheid toeschrijven waarin je wegzinkt. Zoals een pluizenbol van een paardenbloem in mensenproportie. De buikvacht van een goedaardige kat waar je je gezicht in wil begraven.
Jij zult het misschien niet geloven, en misschien geloof ik het nu ook niet helemaal, maar ik begrijp de nood van mijn geliefden om die zachtheid te vieren. Toch maakt het me diep ongemakkelijk. Zoals jij wel weet, is zeggen dat ik zacht ben, zeggen dat je me niet kent.
Jij weet even goed als ik dat wij niet zacht zijn; we zijn ruw, vanbinnen en vanbuiten. We kennen onze kracht niet, van onze woorden noch van onze vuisten. Je merkte snel dat mensen je anders behandelden wanneer ze een meisje dachten te vinden onder een laag vuil, korsten en gescheurde kleren. Eerst was je gewoon een kind dat in de bossen rond hoste, dat door het zand wroette en dat routineus een struik probeerde te verzamelen in hun haar. Plots was je een meisje, met alle vervreemdende, gegenderde implicaties vandien. Die discordantie tussen onze eigen verwachtingen (in recordtijd tot in de top van de kerselaar klimmen) en die van de wereld rondom ons (zorgen voor iedereen behalve onszelf) evolueerde in een boosheid die onze ruwe ik enkel verhardde.
Het was een boosheid naar de wereld. Elk groepje jongetjes dat ons uitsloot van hun spelletjes ‘omdat je een meisje bent’ moest het ontgelden. De schuld van die vechtpartijen belandde consequent op de schouders van die jongetjes, die slechte invloeden op onze meisjesachtige lieflijkheid. Want jongetjes zullen altijd jongetjes zijn, met hun geravot en hun gestoei. Meisjes, daarentegen, moeten vooral onschuldig in hun nette jurken toekijken naar hoe de rest van de speelplaats zich kan en mag uitleven. Bovendien “is meisjes plagen liefde vragen”, en moesten we ons maar schikken naar de grillen van leeftijdsgenoten die toevallig jongetjes waren.
De boosheid naar de wereld sloeg om in boosheid naar onszelf, want wij waren degenen die de vervreemding de ruimte gaven om te floreren
We vonden (en vinden) die binaire opdeling in ‘dingen mogen doen’ en ‘naar dingen mogen kijken’ zo absurd en arbitrair dat we bleven botsen tegen glazen muren en plafonds. Na een tijdje ontstond een patroon in ons gebots. We merkten dat een welbepaalde vorm van meisjesachtigheid en later vrouwelijkheid wél toegang gaf tot dingen mogen doen; wit, slank, stil, meisjesachtig (maar niet té), altijd een beetje bedeesd en altijd een beetje verward, zo zonder mannelijke sturing. En we zagen er geen graten in om die loophole in het systeem in ons voordeel te gebruiken. Dat die specifieke vorm van meisjesachtigheid niet ons was, leek ons van minder belang.
We speelden toneel en kregen wat we wilden. Tot het onderscheid tussen toneel en ons zo flinterdun werd dat we bijna samenvielen. Het voelde als twee magneten die je in een gebalde vuist met dezelfde polen samen probeert te drukken. Weerstand. Gewring. Onze identiteit werd onze performance, we gunden onszelf gewoon de tijd niet om stil te staan bij het waarom van die wrijving. De boosheid naar de wereld sloeg om in boosheid naar onszelf, want wij waren degenen die de vervreemding de ruimte gaven om te floreren. Of zo leek het toch.
Want onder ons lieflijk en meisjesachtig personage zat nog steeds die hardheid en die boosheid. Zit er nog, zelfs. Ook nu, tien jaar later. Voor jou lijkt het misschien een vorm van controle om bewust de perceptie van anderen om te buigen. Ze zien niet wie je bent (niet een zachtaardig meisje), maar dan tenminste door je eigen toedoen (denk je). Ons transgender-zijn is hier onlosmakelijk deel van. Niet omdat trans personen misleiden, maar omdat we gedwongen worden om een gender te performen dat we niet zijn.
Pas toen ik mijn trauma’s begon te verwerken, werd het mogelijk voor me om die ‘zachtheid’ in alle oprechtheid te cultiveren waar mensen me nu voor kennen. Je zal leren om voor jezelf te zorgen en om de taal van je lichaam en je tong aan te passen aan de noden van anderen, zonder daarbij jezelf uit het oog te verliezen. Dat ontleren van allerlei problematische gedragingen en uitspraken, van overlevingstactieken tot systematische onderdrukking (van anderen en jezelf), zal werk zijn waar je lang mee bezig bent. Het is werk waar je over tien jaar nog mee bezig bent, en hopelijk voor de rest van je leven.
Dat alles betekent niet dat onze hardheid slecht is. Het is een deel van ons, en de zachtheid in ons uitvergroten zonder onze harde, ruwe boosheid te erkennen versterkt enkel de norm van zachtheid in vrouwen, feminiene personen en mensen gepercipieerd als vrouwen. Het erodeert de waarde van onze hardheid.
Maar je hebt nog een lange weg te gaan tot je die twee kanten van jezelf naast elkaar kan leggen en uiteindelijk in elkaar kan schuiven, als twee nauw verbonden facetten van je identiteit. Over vijf jaar zul je in een gat zitten waaruit je geen uitweg meer lijkt te vinden. Over zeven jaar stelt iemand een simpele vraag die het begin van die uitweg vormt.
Vraag: Waarom ben je zo zachtaardig?
Antwoord: Omdat ik weet wat het is als mensen dat niet zijn.
Die persoon koos bewust niet voor het woord ‘zacht’, maar voor ‘zachtaardig’, omdat die begreep dat zachtheid niet de enige kern van ons zelf is. Jouw hardheid, onze hardheid, is daar ook deel van.
Wat ik hiermee wil zeggen, Amarhis, is: noem mensen niet zacht als je bedoelt dat ze zachtaardig zijn. Omhels je hardheid en je zachtheid. En vooral; je zult jezelf omringen met mensen die even zachtaardig zijn als ik nu ben. Je zult overleven, groeien, en opnieuw leren leven. Met alle facetten van jezelf.
Heel veel warme knuffels,
Misha
Blijf er niet mee zitten: Op de website van Lumi leer je als LGBT+-persoon meer over je mentaal welzijn. Zoek je hulp? Je vindt er ook een overzicht van waar je terecht kan.
Eigen verslaggeving