Van activist tot dokter tot patiënt: "Er is altijd hoop"
Een overtuigd ijveraar voor de holebi-emancipatie in Vlaanderen, arts, kankerpatiënt én literair talent. Elk van deze definities is van toepassing op Rudy Van Giel. Doe ze allemaal in een blender en het resultaat is een schitterend en niets verhelend boek: “Kankeren, een arts wordt patiënt”. Een bijzonder boek: schitterend geschreven, een weinig exhibitionistisch, bijwijlen dramatisch, soms humoristisch maar zeker ook therapeutisch voor de auteur tijdens de 470 zwaarste dagen van zijn leven. ZIZO sprak met de auteur.
ZIZO: In 1970 , je was toen 18, begon je aan de Gentse universiteit met de artsenopleiding.
Rudy: “Ik was een uitblinker in wiskunde dus ingenieursstudie leek vanzelfsprekend. Toch wilde ik met mensen werken en vooral, wilde ik op zoek gaan naar mezelf. Tijdens mijn humaniorajaren groeide het besef dat er bij mij iets ‘anders’ was, zonder het te kunnen benoemen. Onze leraar zedenleer was de eerste die het onderwerp homoseksualiteit op een serene manier benaderde, wat toen helemaal niet evident was. In een boek van Sigmund Freud, dat hij mij uitleende, zou één zin mijn verdere leven bepalen: ‘Homosexualität ist nichts wofur man sich schämen müsste. Es ist auch keine Krankheit. Wir betrachten es als Variante der Sexualfunktion’. (Homoseksualiteit is niets om je voor te schamen. Het is ook geen ziekte. We beschouwen het als een variant van de seksuele functie, redactie) Dit was het, mijn aha-erlebnis. Ik wilde weten hoe ik mijn anders-zijn kon inpassen in mijn leven. Ik wilde psychiater worden.”
ZIZO: En de zoektocht naar jezelf begon?
Rudy: “Inderdaad, al werd ik tijdens dat academiejaar niet veel wijzer. Maar het tweede jaar kwam daar verandering in: op de campus doken affiches van de GSWH op, de Gentse Studentenwerkgroep Homofilie. Een aankondiging voor een teach-in en een T-dansant, dit tot grote hilariteit van mijn medestudenten. Lachen geblazen: zie je ze al dansen, buik tegen rug allicht. Voor mij betekende het mijn eerste contact met ‘soortgenoten’. Ik had het me al zo vaak afgevraagd: waar zitten ze toch? Kinsey beweerde dat 5% van de bevolking homo was, en ik kende er geen enkele. Ik kon het antwoord op die vraag nu afvinken.”
ZIZO: Je werd meteen activist binnen de GSWH.
Rudy: “Dat was helemaal niet evident in die periode, temeer daar mijn profs verkondigden dat homoseksualiteit een ziekte en een aberratie waren, een aandoening. Dat was toen het officiële wetenschappelijke standpunt. Mijn eerste wapenfeit was het ondertekenen van een aanvraagformulier van de GSWH om erkend te worden door de universiteit. Vandaag klinkt dat erg banaal, ja belachelijk, maar dat was het toen helemaal niet. Het betekende dat ik mij voor de eerste maal outte en dit in een vijandige wereld. Ik heb lang getwijfeld of ik het wel zou doen: daarna was er immers geen weg meer terug. ’s Nachts trok ik vaak op pad info-affiches van de GSWH te gaan ‘plakken’ in aula’s en ziekenhuizen. Ik publiceerde ook een ‘voorlichtingsartikel’ in een tijdschrift voor artsen in spe, maar dat deed ik nog anoniem. Verder verkondigde ik ook ‘de blijde boodschap’ tijdens lezingen voor verenigingen allerhande.”
“Mijn hoofddoel was het aanpakken van de discriminatie die ons lot was. Sommigen deden dat door de fundamentele structuren van onze maatschappij aan te vallen: weg met het normenstelsel dat de maatschappij ons oplegt. Of zoals de Rooie Vlinder het tijdens manifestaties scandeerde: Baas in eigen kont, of: Jeanetten, kom uit de toiletten. Dat was niet mijn stijl: ik dúrfde niet, maar bewonderde die mensen wel. Ik ging voor de reformistische benadering: binnen de bestaande systemen informatie verspreiden, tolerantie bepleiten en gelijke rechten opeisen. Als arts en vertrouweling van zovele patiënten zou ik daar later een belangrijke rol kunnen in spelen.”
“Mijn perimeter beperkte zich niet tot Gent: bij het GOC (Gespreks- en Onthaalcentrum) in de Dambruggestraat in Antwerpen leverde ik hand- en spandiensten. Niet erg heroïsch maar toch even nodig: schrijven van adressen en plakken van postzegels. Het is daar dat de kiem gelegd werd van wat later zou uitgroeien tot çavaria.”
ZIZO: En na de studententijd het werkelijke leven?
Rudy: “In 1980 werd ik huisarts in Gent maar botste meteen op een probleem: waren een dokterspraktijk en het samenleven met een man wel verenigbaar? Ik had dit tijdens mijn opleiding al eens doorgesproken met enkele profs, maar hun visies daarop waren niet erg bemoedigend. Eén stelde mij zelfs voor bij hem in therapie te gaan ‘om een objectverschuiving te realiseren in mijn gerichtheid zodat ik mij niet meer zou identificeren met mijn liefhebbende moeder en alsnog de vader zou kunnen vinden’.”
“Twee collega’s huisartsen die ook ‘zo’ waren drukten mij op het hart om vooral erg voorzichtig te zijn en er ervoor te zorgen dat niemand ‘het’ te weten kwam. Ook al afficheerde ik mijn homoseksualiteit zeker niet en bleef ik zeer discreet, ik merkte al snel dat heel wat van mijn patiënten wisten waar de klepel hing.”
“In de periode dat de aidsepidemie wild om zich heen sloeg, informatie amper beschikbaar was en mijn geaardheid geen geheim meer was kwam een ware stroom van patiënten naar mijn consultaties op gang. Ik zag veel vertwijfeling, wanhoop. Meestal kon ik slechts een luisterend oor zijn, er was immers nog bitter weinig geweten over het dodelijke virus. Het duurde tot 1985 vooraleer er een bloedtest bestond om de infectie te detecteren.”
ZIZO: Eind 2018 werd het tijd om je doktersjas aan de haak te hangen en van het leven te profiteren.
Rudy: “Dat was alleszins de bedoeling! Mijn man Daan en ik zouden eindelijk ongeremd kunnen genieten: reizen, nog meer cultuur opsnuiven en vooral veel samen doen. Ik had in mijn praktijk zoveel mannen met een prostaatprobleem gezien en ik dacht: ach, ik zal de test ook maar eens laten doen. Baat het niet, het schaadt ook niet. Of, dat hoopte ik. Hoe anders was de diagnose waarmee ik geconfronteerd werd: mijn PSA-waarde was meer dan het dubbele van het toegelaten maximum. Reden tot enige ongerustheid en bijkomende onderzoeken waren nodig. Zoveel scans later was de diagnose duidelijk: prostaatkanker. In den beginne waren de berichten nog niet té alarmerend: goedaardig, te verhelpen met medicatie. Zoveel onderzoeken verder velde de prof het definitieve verdict: een kwaadaardig gezwel dat dringend operatief verwijderd moest worden. Mijn lijdensweg begon.”
ZIZO: Die vreselijke periode beschrijf je in je boek?
Rudy: “Inderdaad. Niet de ingreep an sich maar wel de gevolgen hebben de volgende 470 dagen tot een verschrikking gemaakt. Bleek namelijk dat ik volledig incontinent geworden was: ik had niet de minste controle meer over mijn blaas. Dag en nacht zeikte ik mij onder. Ons huis werd één grote plas. De tien tot twaalf pampers per dag konden mijn waterstroom niet aan. In totaal werd het een berg van 3266 pampers. Weg die tapijten, badmatjes. Wel skai over de zetels om de kussens niet te doordrenken met mijn urine. Ik, die zo graag uit eten ging, genoot van een mooie tentoonstelling of een opera, ik, wiens cultuurhonger nooit te stillen was zat thuis opgesloten verstoken van dat alles. Mijn moreel was gezakt tot diepvriesniveau. Ook voor Daan, mijn man, was dit een zwarte periode: niet alleen moest hij dag in dag uit leven met zijn zwartgallige partner maar er was ook geen plaats meer voor een intiem leven. Op 2 november 2020, na een zoveelste chirurgische ingreep, was er de deus ex machina: een sfincter die op mechanische wijze mijn plassen kon regelen. De zon scheen weer voor mij.”
ZIZO: Was het schrijven therapeutisch?
Rudy: “Al tientallen jaren voer ik een uitgebreide correspondentie met een tweehonderdtal vrienden, vaak met ellenlange schrijfsels. Dit was een houvast in die moeilijke periode. Zoveel vrienden gaven me een schouderklop en staken me een hart onder de riem. Dit gaf me de moed om toch niet op te geven. Het waren ook zij die mij aanzetten om mijn ervaringen in een boek te bundelen en een uitgever te zoeken. Die vond ik, op één dag.”
ZIZO: Je geeft jezelf erg bloot en je bent ook niet zo mals voor de kwaliteit van de nazorg die je kreeg.
Rudy: “Ik heb inderdaad niets verheeld van wat ik dacht of voelde. En als arts/patiënt was het ook ontluisterend om te moeten meemaken hoe weinig aandacht er besteed wordt aan de kwaliteit van de nazorg.”
ZIZO: Tijdens het grasduinen op internet zag ik een tsunami aan bijzonder lovende commentaren, ook al is je boek nog maar pas verschenen.
Rudy: “Ik geniet ervan dat Kankeren blijkbaar zeer goed gesmaakt wordt, maar het wil vooral een steun zijn voor lotgenoten/patiënten die de moed verloren zijn. Er is altijd nog hoop! Ik wil ook aantonen hoe belangrijk humor is om de kop boven water te houden. Waar je een kans ziet om met je miserie te lachen, moet je die grijpen. Mijn levensmotto is een vers van Horatius, van in mijn humaniora: Dulce est desipere in loco, het is zoet gek te doen waar het op zijn plaats is.”
ZIZO: De titel van je boek: Kankeren (of Kan Keren), een leuke spitsvondigheid.
Rudy: “Inderdaad maar daar heb ik geen verdienste aan, dat is een vondst van Bart Luyten.”
Op 25 maart is er een online boekvoorstelling van Kankeren met Rudy Van Giel. Meer informatie, en hoe in te schrijven, vind je hier.
“KANKEREN, een arts wordt patiënt” is verkrijgbaar bij LGBT+-boekhandel Kartonnen Dozen
-------------------------
Heb je naar aanleiding van dit bericht nood een aan een gesprek? Contact opnemen met Lumi kan via www.lumi.be of 0800 99 533.
Eigen verslaggeving