Paul Rademakers, de holebipionier die terug in de kast kroop in het woonzorgcentrum
Paul Rademakers is een van de boegbeelden die aan de wieg heeft gestaan van de huidige holebi- en transgenderorganisaties in België. Hij heeft zich zijn hele leven hard ingezet om hulp te bieden aan holebi’s en het begrip homoseksualiteit bij het bredere publiek kenbaar te maken.
Toen hij werd opgenomen in een woonzorgcentrum (WZC) kroop uitgerekend hij terug in de kast. Een portret van Vlaanderens bekendste en oudste holebipionier.
Van geboorte tot het einde van de oorlog
“Ik ben geboren in Antwerpen in de Beeldekensstraat in 1920. Mijn ouders hadden een grote meubelzaak. Ik kom van katholieke huize en werd naar het Sint-Norbertusinstituut gestuurd, waar ik mijn lager en middelbaar heb gedaan. Het is in die school dat ik voor het eerst verliefd werd op een prins uit een sprookje. Hij zat een klas of twee hoger dan mij, dat was verliefdheid zonder dat het uitgesproken werd. Zoals je verliefd zou zijn op de juf van de klas.
Ik ben bij de Verkenners (scoutsgroep, red.) geweest sinds ik elf jaar was en ik ben er tot mijn 24ste gebleven. Ik was van de normaalschool naar de regentenschool gegaan om vertaler te studeren. Mijn struikelblok was de Franse taal en daardoor kon ik niet aan mijn tweede jaar beginnen. Toen ik twintig was, begon de Tweede Wereldoorlog.
Om niet verplicht naar Duitsland te worden gestuurd, ben ik bij het uitbreken van de oorlog bij de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen gegaan. (VAVV: vrijwillige werkkampen die in 1940 door het Commissariaat Generaal voor Wederopbouw werden opgericht naar het model van de Duitse Arbeidsdienst en met dezelfde Duitse discipline, red.) Mensen die de bevrijding niet hebben meegemaakt, kunnen zich dit moeilijk inbeelden, maar het was bijna een soort van burgeroorlog. Wie gecollaboreerd had, moest zich spontaan gaan aangeven. Maar je wist dat je achter de tralies zou belanden als je dat deed. Ik ben mij natuurlijk niet gaan aangeven, maar ze lieten mij en mijn ouders met rust. De Arbeidsdienst werd wellicht niet als collaboratie beschouwd.”
Pauls eerste besef van homoseksualiteit
“Ik was zeventien toen er twee torpedojagers van de Britse Navy in Antwerpen waren aangemeerd. Van een van die schepen, de ‘HMS Hastings’, had een matroos zich over mij ontfermd en een rondleiding op zijn schip gegeven. De dagen daarna toonde ik hem de stad en zo ben ik elke dag met die matroos op stap geweest. Ik begon meer en meer voor hem iets te voelen. Ik wou die wel eens goed in mijn armen nemen en kussen, maar dat ging niet. Ik wist niet of hij hetzelfde voor mij voelde Ik wist toen zelf nog niet dat ik homo was. Ik had de gevoelens wel, maar ik kon dat niet duiden. Ik wist niet wat homoseksualiteit was, maar ik kon wel horen aan de minachting waarmee mensen dat woord gebruikten dat het iets slecht moest zijn.
Vlak na de bevrijding heb ik in Brussel mijn eerste vriend Tom ontmoet tijdens mijn legerdienst
Vlak na de bevrijding heb ik in Brussel mijn eerste vriend Tom ontmoet tijdens mijn legerdienst. Hij was de enige geallieerde Engelsman die niet in uniform liep. Hij vertelde dat hij van Hastings was en werkte voor de NAAFI (Navy Airfore Institute, red.) waar hij rantsoenen bedeelde aan de kantines voor het personeel.
Tom vertelde mij dat hij homoseksueel was en heeft mij toen uitgelegd wat dat inhield. Ik herkende mijzelf erin en ik voelde mij enerzijds opgelucht, maar tegelijk had ik ook een angst omdat ik hoorde dat het niet iets was waarmee je naar buiten moest komen. Je moest dat angstvallig geheimhouden. Tom werd uiteindelijk gestationeerd in Kenia. We hebben nog veel brieven geschreven en elkaar eens gezien in Rome. Het was een hele mooie vakantie, maar het was het begin van het einde. Toen we afscheid namen had hij gezegd dat ik niet op hem moest wachten.”
Van verborgen leven naar coming-out
“Ik was 27 jaar en ik ging elke avond uit, want ik kon niet thuis zitten, maar ik moest voor twaalf uur terug thuis zijn van mijn ouders. Ik ging dansen in de Weekend en de Westend in de Van Wesenbekestraat. (vroegere homobuurt in Antwerpen, red.) Ik leerde er dan iemand kennen die me meenam naar een volgende bar en zo leerde ik de verschillende bars kennen. In de Beeldekensstraat was er het volkscafé van ‘Dikke Piet’. Ik zat er elke avond, dronk er een cola en zat er op de zijkant te kijken of ging dansen met andere mannen. Zo ging het elke dag en ik amuseerde er mij wel mee.
Ik heb mijn coming-out aan mijn moeder gedaan op haar 83ste
Op mijn 39ste ben ik alleen gaan wonen in een appartement in het centrum. Ik heb mijn coming-out aan mijn moeder gedaan op haar 83ste. Ze dacht eerst dat mijn broer homo was omdat zijn kinderloos huwelijk op de klippen was gelopen. Ik vertelde haar dat je maar moeilijk van iemand kon weten dat hij homo is, tenzij hij het zelf vertelde. Toen vroeg ze het mij: ‘Ben jij homo?’, waarop ik zei: ‘Ja. Vind je dat erg?’. Zij reageerde met: ‘Nee, ik kan er maar goed mee zijn dat ik een zoon heb die homo is, want het is die homo die elke zondag met mij gaat autorijden.”
De eerste Vlaamse vereniging voor homo’s
“Ik heb op een avond een soldaat leren kennen. Hij was een motard en bleef elke vrijdagavond bij mij slapen. Dat ging zo een hele tijd door tot hij me op een dag contacteerde om te vertellen dat hij iemand anders had. Dat heeft mij heel veel verdriet gedaan. Hij had een barman als vriend waardoor ik niet meer naar de bars ging. Ik had gehoord dat er een plaats was waar homo’s bijeenkwamen in een huis. Op die manier heb ik Walter Van Boxelaer leren kennen.
Walter kwam uit Brussel en huurde een huis in Antwerpen in de Oosterstraat. Toen ik er voor de eerste keer binnenkwam, zat er zo’n acht man in de living. Aan de ene muur plakten er allemaal foto’s van blote mannen en er hing een groot schilderij van de buste van een naakte man. Je kon er een pint bier drinken en lid worden. Dat was het COC Vlaanderen, wat stond voor Cultuur en Ontspanningscentrum.
Ik heb er een hele avond lang uitgelegd wat het allemaal betekende. De eenzaamheid, het terugtrekken, het geheimhouden, in de kast blijven, de vriendschap, het zoeken naar een vriend en het niet vinden, de moeilijkheden thuis enzoverder
Na een tijdje werd ik secretaris bij het COC Vlaanderen. Walter bracht mij toen een hele hoop ongeopende brieven. Ik heb die gelezen en er een antwoord op gegeven. Dan heb ik geleerd hoeveel miserie er in de dorpen van Vlaanderen was. Vier jaar ben ik zo secretaris geweest tot er een dispuut was met Walter waardoor ik aan de deur werd gezet.
Ik had ondertussen Steven De Batselier, een criminoloog van de KU Leuven, leren kennen. Hij zat in een team die de minister van Volksgezondheid had samengesteld om het fenomeen homoseksualiteit te bestuderen. Hij nodigde me uit om op een avond te komen praten voor zijn team. Ik heb er een hele avond lang uitgelegd wat het allemaal betekende. De eenzaamheid, het terugtrekken, het geheimhouden, in de kast blijven, de vriendschap, het zoeken naar een vriend en het niet vinden, de moeilijkheden thuis enzoverder. Daarna heeft Steven gezegd dat het hele team hierdoor hun idee over homoseksualiteit veranderd had. Daarop heeft Steven zijn befaamde artikel over ‘kern-homofilie’ geschreven in het blaadje van de Jezuïeten.”
Hierna heeft Paul, samen met een goede vriend, een gesprekscentrum opgericht. Tegelijk was er het opvangcentrum ‘Jonathan’ ontstaan onder leiding van Priester Wilfried Lammens. Op aanraden van Steven heeft Paul samen met Wilfried Lammens in 1971 het GOC opgericht: het Gespreks- en Onthaalcentrum. Dit was de basis van de latere holebi- en transgenderverenigingen waaraan Paul zijn leven heeft gewijd.
Over de opname in het woonzorgcentrum
“In 2005 was ik 85 jaar en heeft Jan, mijn vriend, mij naar Het Gouden Anker (woonzorgcentrum, red.) gebracht. Ik zat in een depressie en het ging allemaal buiten mij om. De oorzaak van de depressie was een gebrek aan sociaal contact, maar door hier in contact te komen met mensen kwam ik er stilaan weer bovenop.
Aan tafel had een medebewoner zich negatief uitgelaten over een verpleger waaraan duidelijk te zien was dat hij homo is. Hij wou niet hebben dat die man aan zijn lichaam kwam. Dan wist ik dat ik daar aan tafel mij zeker niet moest outen. Als mensen mij vroegen of ik getrouwd was, antwoordde ik daar heel gewoon op dat ik nooit getrouwd ben geweest.
Ik ben bovenal mens die nu toevallig valt op iemand van hetzelfde geslacht
Ik was hier al een paar jaar toen de directrice een brief kreeg met daarin de vraag of ik wou meedoen aan een aflevering over homo’s in 'Koppen'. Hierdoor wisten ze het. En met haar wist het hele personeel dit. Ze nam mij apart en zei me: ‘Voor mij maakt het geen verschil, of je nu hetero of homo bent.’ Ik ben uiteindelijk niet ingegaan op de uitnodiging om in 'Koppen' te komen. Maar ik was wel blij dat ze het wisten en dat ik het zelf niet moest vertellen. Aan de mensen hier zeg ik het nu wel. Nu voel ik mij vrij en ben ik heel gerust. Er kan niets gebeuren. De directrice en iedereen hier is steeds heel vriendelijk voor mij.
Het (homoseksualiteit, red.) is een bijkomstigheid geworden voor mij. Als het te pas komt in de loop van gesprekken met de bewoners, wanneer dit onderwerp aan bod zou komen, ben ik nu vrij openhartig en maak ik er geen probleem van toe te geven dat ik homo ben. Ik ben bovenal mens die nu toevallig valt op iemand van hetzelfde geslacht. Wat mij homo maakt, is iets privé. Het zeggen dat je homo bent blijft altijd een moeilijk moment. Voor mij ook, vooraleer ik zeg dat ik homo ben is er altijd nog zo’n drempel waar ik over moet, maar je moet je niet schamen voor je homo-zijn.”
Eigen verslaggeving