Hoe zit het nu met dat homogen?
Hetty Helsmoortel is moleculair bioloog, kankeronderzoeker aan de UGent en freelance wetenschapscommunicator. Samen met haar vriendin heeft ze twee kindjes. Voor ons duikt ze even in de wereld van het homogen.
Al zo’n twintig jaar scheurt mijn moeder artikels uit de Artsenkrant voor me uit. Tijdens mijn puberteit vooral over atopisch eczeem. Zalf smeren helpt, daar kunnen de talloze uitgescheurde artikels die ik in handen kreeg van getuigen. Maar ik smeerde niet, of toch niet genoeg. En eigenlijk nog steeds niet, maar goed. Tijdens mijn hogere studies en doctoraat verschoof de focus naar allerlei stukken over de domeinen waar ik me toen in bevond: eerst chemie, later biotechnologie. En nu passeren vaak berichten over kankeronderzoek, werk-privébalans en wetenschapscommunicatie. En terug over atopisch eczeem, want mijn zoontje heeft het intussen ook. En zalf smeren helpt. Enfin, je zou dus eigenlijk mijn levensloop kunnen achterhalen aan de hand van die honderden artikels. Ware het niet dat ik ze allemaal heb weggegooid, soms nog voordat ik ze gelezen had (sorry, mama).
Behalve één. Er is één artikel dat ik altijd bewaard heb. Omdat het me prikkelde, om heel veel redenen. Met grote waarschijnlijkheid ligt het ding nog altijd in de onderste schuif van de ladeblok in de kamer van mijn ouderlijk huis. Hoofdrolspeler in het verhaal was Sven Bocklandt, de Belgische geneticus die toen in de Verenigde Staten onderzoek deed naar het bestaan van een homogen. Beter gezegd: hij wilde een antwoord bieden op de vraag welke genetische factoren een rol spelen bij homoseksualiteit. Uit zijn LinkedIn-profiel is me niet helemaal duidelijk of hij er nog steeds mee bezig is, maar hij wordt in ieder geval nog regelmatig door de media gecontacteerd als expert ter zake. Er zijn er namelijk niet zo veel.
Een intrigerende dualiteit
Meer dan tien jaar later biologeert dat ene artikel me nog altijd, om grotendeels dezelfde redenen. Ik vond er namelijk altijd al een interessante dualiteit inzitten, in dat onderzoek. En dingen die een beetje spannen of wringen of tegenstrijden zijn om de één of andere reden toch altijd aantrekkelijk. Ik verklaar me nader. Enerzijds zou een genetische basis voor homoseksualiteit eindelijk wetenschappelijk bewijs kunnen vormen voor: nee, homoseksualiteit is géén keuze. Anderzijds brengt het ook mogelijke gevaren met zich mee, waar ik zo meteen op terugkom.
Als onze geaardheid plots met 100 procent zekerheid uit ons DNA zou kunnen worden afgelezen, komen we misschien in gevaarlijk vaarwater
Maar ik begin met de – nog steeds – vaak gehoorde uitspraak dat homoseksualiteit een levenskeuze is. Een homogen zou voor eens en voor altijd een sluitend antwoord op dit soort opmerkingen kunnen bieden. Onze seksuele geaardheid is misschien wel iets waar we heel even tegen proberen te vechten, maar uiteindelijk is het toch gewoon wat het is? Veel kiezen op wie je halsoverkop verliefd wordt, is er niet bij. Dat weten jij en ik natuurlijk al lang. En op het eerste zicht lijkt onze maatschappij daar ook van overtuigd. Toch sta ik nog af en toe paf van de reacties op sociale media of tijdens buurtfeesten. En dan mogen we hier in België nog van geluk spreken, andersgeaardheid is in sommige landen veel minder evident. Ik vraag me trouwens, geheel tussen haakjes, soms af hoeveel mensen voor een niet-heteroseksuele relatie zouden kiezen als er écht een keuze was. Minder? Of juist meer? Kortom, geen keuze dus, en mocht het in de genen zitten was dat misschien eindelijk van de baan.
Maar nu komt de andere kant van de medaille. Als onze geaardheid plots met 100 procent zekerheid uit ons DNA zou kunnen worden afgelezen, komen we misschien in gevaarlijk vaarwater. Enerzijds zouden homoseksuele individuen dan bijvoorbeeld kunnen geïdentificeerd worden in grote DNA-databanken. Koeweit wilde twee jaar geleden zo’n databank aanleggen, maar die plannen zijn niet doorgegaan. Niet onbelangrijk: Koeweit is een land waar nog altijd zes jaar gevangenisstraf op homoseksualiteit staat.
Er blijven stemmen opgaan die beweren dat homoseksualiteit een (besmettelijke) ziekte is. Een specifiek gen voor die ‘ziekte’ zou hen misschien gelijk geven?
Daarnaast maken nieuwe voortplantingstechnieken het – in theorie – mogelijk om in vitro embryo’s met het (hypothetische) gen in kwestie niet terug te plaatsen. Bij ons zijn zo’n procedures om niet-medische redenen niet toegelaten, maar in bepaalde andere delen van de wereld is de regelgeving veel minder strikt en is bijgevolg veel meer mogelijk. Het behoeft geen verdere uitleg dat dat niet altijd een goede zaak is.
Ten slotte blijven er stemmen opgaan die beweren dat homoseksualiteit een (besmettelijke) ziekte is. Een specifiek gen voor die ‘ziekte’ zou hen misschien gelijk geven? Zo simpel is het gelukkig niet. Je kan – zelfs zonder uitgebreide kennis genetica – gerust antwoorden dat blauwe ogen ook geen ziekte zijn. Maar vermoedelijk hebben ze daar ook een antwoord op klaar, want irrationaliteit kan zichzelf erg lang in stand houden.
Maar goed, bestaat er nu zo’n homogen?
Een aantal maanden geleden verscheen het bericht dat voor het eerst twee homogenen waren gevonden. Wisten we niet al veel langer dat homoseksualiteit voor een deel in ons DNA zat? Absoluut, want studies in de voorbije decennia hadden inderdaad al aangetoond dat regio’s op bepaalde chromosomen vaker in een andere vorm voorkomen bij homoseksuele mannen. Om die laatste zin volledig te kunnen begrijpen, neem ik jullie even mee op een snelcursus genetica, want het is belangrijk.
Ik blijf er altijd versteld van staan hoe zoveel natuurlijke rijkdom, van cactussen over witte vlinders tot bacteriën, gecodeerd kan worden met slechts vier bouwstenen
DNA bestaat uit vier verschillende bouwstenen, die we aanduiden met de letters A, T, C en G. Ik blijf er altijd versteld van staan hoe zoveel natuurlijke rijkdom, van cactussen over witte vlinders tot bacteriën, gecodeerd kan worden met slechts vier bouwstenen. Maar goed, ons menselijk DNA is ongeveer 3 miljard letters lang. Je zou het kunnen vergelijken met een heel dik boek. Dat DNA zit verpakt in 46 chromosomen, die je als afzonderlijke hoofdstukken van het boek zou kunnen beschouwen. Op die chromosomen liggen dan weer genen, maar ze zijn er niet mee volgestouwd. Zo zijn er ook regio’s waar geen genen liggen, maar uit een opeenvolging van letters bestaan die tot nu toe geen functie toegeschreven kreeg. Ziezo, hiermee kunnen we normaalgezien aan de slag.
Nog eens de zin van hierboven, maar nu ietsje anders: in tal van studies werd vroeger al vastgesteld dat homoseksuele mannen in specifieke regio’s van bepaalde chromosomen andere letters hadden dan heteroseksuele mannen. Soms ging dat zelfs maar om één letter verschil. Alleen, de geïdentificeerde regio’s waren vrij groot en men kon niet genoeg inzoomen om te zien over welke genen het nu juist ging. Dat is eind december vorig jaar wel gelukt: twee genen hadden vaker andere letters bij 1.077 homoseksuele mannen in vergelijking met 1.231 heteroseksuele mannen. Ze heten SLITRK6 en TSHR. De ene is betrokken bij de werking van de hersenen, terwijl de andere voornamelijk een rol speelt in de schildklier.
Wat heeft dit nu te betekenen?
De ontdekking van twee homogenen noopt ons meteen tot een aantal vaststellingen en nuances. Ten eerste: hét homogen bestaat niet. Ah nee, het gaat al om minstens twee genen, en het vermoeden is dat er nog méér zijn. Al die genen dragen voor een klein stukje bij aan het eindresultaat, zoals dat ook bijvoorbeeld voor lichaamslengte het geval is.
Ten tweede: ook heteroseksuelen hebben de genen SLITRK6 en TSHR, alleen met één of een paar letters verschil. Homoseksuelen hebben dus geen extra genen, ze zijn alleen een beetje anders. Of die van de heteroseksuelen zijn anders natuurlijk, het is maar hoe je het bekijkt.
Ten derde: niet alle mannen met de homo-versie van SLITRK6 en/of TSHR zijn homoseksueel. Dat heeft enerzijds opnieuw te maken met het feit dat vermoedelijk véél genen betrokken zijn bij seksuele oriëntatie. Elk gen heeft maar een kleine invloed, en het geheel gaat pas een bepaalde richting uit als ook de andere genen hiertoe bijdragen. Anderzijds speelt ook de omgeving een rol. Let op, het gaat hier meestal niet over ‘de omgeving’ van een dominante moeder of een huis op de buiten. Met omgevingsfactoren wordt vaak ook de unieke biologische omgeving bedoeld waarin een embryo zich ontwikkelt. Seksuele geaardheid is een samenspel van heel veel factoren. Sommigen hebben puur genetisch dus misschien ‘aanleg voor’, maar de totaalontwikkeling van hun embryo heeft er anders over beslist.
Er zijn véél minder studies gebeurd naar genen bij lesbiennes of biseksuelen, vandaar dat ik ook al de hele tijd durf te spreken over het homogen
Ten slotte nog een allerlaatste bedenking over dit soort wetenschappelijk onderzoek in het algemeen. Er zijn véél minder studies gebeurd naar genen bij lesbiennes of biseksuelen, vandaar dat ik ook al de hele tijd durf te spreken over het homogen. Ook zijn de groepen (homoseksuelen) die bestudeerd zijn, zijn vrij klein. Een studie van meer dan 2.000 mannen zoals hierboven aangehaald mag dan misschien ambitieus lijken, om kleine effecten op te vangen heb je nog grotere aantallen nodig. Vandaar dat studies elkaar ook af en toe tegenspreken. Het zou dus zomaar even kunnen dat er binnenkort een wetenschappelijk artikel verschijnt dat de vondst van SLITRK6 en TSHR tenietdoet of in twijfel trekt. Want ja, ook dat is wetenschap: blijven zoeken, jezelf en anderen kritisch in vraag blijven stellen en durven toegeven dat je het soms gewoon (nog) niet weet.
Wat zal de toekomst ons brengen?
De genetica gaat met rasse schreden vooruit. Waar het volledige DNA van één mens uitlezen zo’n vijftien jaar geleden nog honderd miljoen euro kostte, kunnen we het nu voor een goeie duizend euro. En ook ons begrip van waar al die letters in het DNA voor dienen, wordt steeds groter. Anderzijds zijn we echt nog maar net begonnen. Maar de kans dat we in al die vooruitgang ooit één enkel homogen vinden dat bij aanwezigheid tot homoseksualiteit leidt en bij afwezigheid niet, is erg klein. Want dan hadden we het vermoedelijk al. Dat we over tien of twintig jaar meer inzicht zullen hebben in welke genen voor welke fractie een invloed hebben op onze seksuele geaardheid, en welke andere (biologische) processen en factoren een rol spelen is wél zo klaar als een klontje. Dan is het alleen nog maar de vraag wat we met die kennis zullen aanvangen. En waar ter wereld.
Eigen verslaggeving