Waarover men niet spreken kan
For once on the face of the earth,
let’s not speak in any language;
let’s stop for one second,
and not move our arms so much.
Keeping Quiet - Pablo Neruda
Na hun ontmoeting in 1532 weidde Michelangelo ongeveer dertig van zijn driehonderd gedichten aan de 34 jaar jongere Tommaso dei Cavalieri. In één van hen wenst hij de vorm van Cavalieri’s kledij aan te nemen. Zodat hij zijn lichaam kon omhelzen. Michelangelo’s achterneef verzamelde in 1623 de gedichten van zijn oom en bundelde ze in een boek. Hij veranderde echter alle mannelijke voornaamwoorden door vrouwelijke. Hij werd Zij. Hem werd Haar. Het boek hield bijna 250 jaar stand tot John Addington Symonds’ studies van de archieven van de Buonarroti familie in de Florentijnse archieven, de homo-erotische aard van de gedichten voor de eerste keer bloot legden.
Ik vraag me af of zij dit verhaal kent en ik kijk naar haar mond en haar handen terwijl ze uitlegt waarom het Christuskind in Madonna met kind zo opmerkelijk groot is. Elke vrijdag is ze in het museum. Elke keer met een nieuwe groep kinderen tussen de 12 en de 16 jaar oud. Ze probeert hen gepassioneerd uit te leggen waarom Michelangelo haar favoriete kunstenaar is en hoe hij honderden vellen papier had achtergelaten. Gevuld met schetsen, boodschappenlijstjes en memo’s voor zijn assistenten, maar ook kantlijnen waar zich gedichten en brieven in verborgen hielden. Ze spreekt over de belangrijke rol van woorden in zijn werk en over een tekening van - alweer - een madonna met kind waarop geschreven staat: “Je gelaat is zoeter dan gekookt druivensap, en het lijkt alsof een slak erover heen gekropen is.” Het doet de kinderen grinniken.
Sinds een jaar is ze hier elke vrijdag - behalve in de vakanties - en je kon me haast dagelijks in het museum vinden. Ik was verantwoordelijk voor een aantal zalen en zorgde ervoor dat de mensen niet te dicht bij de schilderijen kwamen. Ik hield van de geladen stilte en het verveelde me geen seconde om naar de bezoekers te kijken. Ik kon hen observeren zonder zelf gezien te worden want met mijn donkere uniform ging ik bijna op in de muren. Het enige wat had kunnen opvallen waren de gouden knopen aan mijn revers. ’s Avonds ging ik er met een doekje over zodat ze misschien ooit het licht zouden opvangen. Het was hen nog niet gelukt.
Ik ben altijd vrij onzichtbaar geweest. Bij mijn geboorte zag de vroedvrouw me niet aankomen en ook mijn moeder had moeite mijn gezicht terug te vinden in de zee van couveusekindjes. Dat ik niet sprak bleek na veel medische onderzoeken geen fysieke oorzaak te hebben dus bonden ze me als kleuter een klein belletje rond de pols omdat ik me anders geruisloos doorheen het huis zou bewegen. Mijn moeder nam mijn stilte persoonlijk, als een afwijzing van haar ouderschap. Het is nooit goed gekomen tussen ons. Zelf kan ik me niet meer herinneren waarom ik niet praatte, maar hoe ouder ik werd hoe minder het me de moeite leek. Ik keek en ik luisterde. Het was voldoende. Ik moet het doen met wat me is verteld want de herinneringen aan mijn kinderjaren zijn als afwijkende puzzelstukjes die nooit in het groter geheel hebben gepast. Soms probeerde ik met mijn nagels de randjes te doen passen maar het eindigde steeds alsof ik een stukje van het gras, van de onderkant van de puzzel, in de helderblauwe hemel bovenaan had proberen wringen. Soms moet je geen driehoek in een vierkant proberen passen. Soms moet je driehoeken hun eigen bestaansrecht laten.
’s Avonds, na mijn werk in het museum, noteer ik de woorden die de museumbezoekers die dag tegen elkaar hebben gezegd. Ik catalogeer ze onder taal en alfabetisch. Vaak waren er verassingen bij en bleken de woorden, die ik soms fonetisch moest opschrijven, de meest geweldige betekenissen te hebben. Zo was er monachopsis, wat slaat op het het subtiele maar aanhoudende gevoel niet op je plaats te zijn. Of occhiolism: het besef van de beperktheid van je blikveld. Meestal beschreven de bezoekers de tentoongestelde werken als mooi, of bijzonder, of louter raar. Maar af en toe zaten er literaire pareltjes tussen.
Mijn huis is opgesplitst in drie delen. Het gelijkvloers heet ‘Spraak’, de tweede verdieping ‘Stilte’. En op de tussenetage, die ‘Vorm’ heet, probeer ik de twee met elkaar te verbinden. ‘Spraak’ bestaat voornamelijk uit rijen en rijen metalen archiefkasten. Het ruikt er sterk naar de lijm die ik gebruik om de honderden mappen te voorzien van etiketten. Soms voelen de woorden zo zwaar dat ik naar adem moet happen. Alsof ze het gewicht van alles wat niet werd uitgesproken met hun laatste letters meeslepen. Dan probeer ik ze voor me uit te fluisteren, maar ik merk elke keer opnieuw dat het te lang geleden is om nog geluid te kunnen maken. Wittgenstein vond dat problemen niet werden opgelost door nieuwe informatie te geven, maar door het herschikken van wat we altijd wisten. Spraak, iets wat andere mensen beschouwen als een van de meest intieme vormen na aanraking, probeer ik te vangen en te rangschikken. Het catalogeren van die woorden in ‘Spraak’ geeft me grip op mijn leven en ik draai mijn niet bestaande behoefte om begrepen te worden om, richting het begrijpen van anderen.
De tussenetage, die ‘Vorm’ heet, is gewijd aan de stilte maar heet niet zoals de tweede verdieping ‘Stilte’. Het is de plaats waar ik alles catalogeer wat met stilte te maken heeft. Waarom het dan niet ‘Stilte’ heet, hoor ik u vragen. Maar van zodra de stilte wordt besproken is ze niet meer stil. Ze veroorzaakt een rimpeling die zich mogelijk heel zachtjes voortbeweegt maar nooit de algehele geluidloosheid zal benaderen. De geschreven woorden gonzen na in ons hoofd. Als een schrijver schrijft over stilte, is het dan nog stil? Het is een ambigue verdieping met op de deur de beroemde uitspraak 'Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.’ Stilte als antwoord op de meest moeilijke vragen. De Weense school interpreteerde het citaat als dat er enkel kan gesproken worden over dingen die te meten zijn. Zaken die niet meetbaar waren, zoals God, liefde of poëzie, waren bijgevolg irrelevant.
Er is een theorie dat Wittgenstein compleet geschokt was door deze misinterpretatie. Wat hij wél bedoelde, was dat dingen zoals God, liefde of poëzie, net de énige dingen waren waarover gepraat kon worden.
Maar waarom praten als je nooit zeker kan zijn van wat juist of onjuist, waar of onwaar is, denk ik dan. Iedereen ziet de dingen om zich heen op een unieke, eigen wijze en vanuit een geheel eigen standpunt. Als iedereen een andere interpretatie heeft van het begrip realiteit, of God, of liefde, hoe kunnen we dan ooit een betekenisvolle discussie hebben die verhelderend zou kunnen werken?
Wittgenstein stotterde en zijn spelling grensde aan dyslexie. Hij bleek een panische angst te hebben gehad om misbegrepen te worden. Als hij mensen toesprak raakte hij zo verward dat zijn relaas eindigde in gestotter en woordeloze gebaren waarmee hij zijn gedachten wilde overbrengen. Mogelijk had hij gewoon zijn mond moeten houden.
Het museummeisje was een van de meisjes die de afgelopen jaren mijn aandacht hadden getrokken. Nooit zocht ik met hen contact, maar ik dichtte hen eigenschappen toe en verzamelde hun leukste, charmantste of mooiste gebaren, om ze om die manier om te vormen tot de perfecte imaginaire vrouw. Van het museummeisje zou ik de lach meenemen, een scheef lachje alsof ze plezier had om iets dat enkel zij kon begrijpen. De manier waarop ze haar haar naar achter streek, zou waarschijnlijk het gebaar van haar voorgangster vervangen. Ik maak de meisjes nooit attent op mijn bestaan maar ik kan hen wel vormgeven in mijn hoofd. Af en toe knikt ze naar me, als in herkenning. Dan draai ik mijn rug en doe alsof ik haar niet zie. Onlangs las ik dat er een middeleeuwse theorie bestaat die zegt dat blikken kunnen aanraken met de kracht van zonnestralen. Ik moet dus voorzichtig zijn.
Taal is gemeenschappelijk, stilte is dat niet. Dus ik onderzoek de stilte en de kunstenaars die daarrond werken en daarmee ook diezelfde stilte doorbreken. Mijn huis is mijn levenswerk geworden en ‘Vorm’, waar ondertussen duizenden referenties huizen, barst bijna uit haar voegen. Er hangt een reproductie van Michelangelo’s Madonna del Silenzio, genoemd naar het gebaar van St. John, die zijn wijsvinger tegen zijn lippen houdt terwijl de heilige familie waakt over het slapende Christuskind, dat over zijn moeders schoot is gedrapeerd,als een voorloper van de Pièta. Er staan boeken en essays over de stilte waaronder The Aesthetics of Silence, waarin Susan Sontag schrijft dat van alles waarmee kunst wordt geproduceerd, taal het meest onreine, meest vervuilende en meest uitgeputte materiaal is dat er is.
De stiltemuziek van John Cage en de zwart-wit video Staging Silence van Hans Op de Beeck die werd ontwikkeld rond plaatsen van herinnering. Films zoals Persona van Ingmar Bergman, de vier stille films van Andy Warholl (Kiss, Empire, Blow Job en Mario Banana), maar ook La Megliu Gioventù, waarover ik ooit hoop een verhandeling te schrijven over waarom Giorgia amper een woord uitbrengt. De lijst is eindeloos en het catalogeren geeft me onuitputtelijke mogelijkheden om de werken verder uit te diepen of de theorieën al dan niet te staven of te verwerpen.
Na het eten en het vervolledigen van mijn woordenlijst in ‘Spraak’ en een mogelijke toevoeging aan ‘Vorm’, ga ik naar ‘Stilte’ op de tweede etage. De ruimte verraadt mijn gebrek aan enige noodzaak tot huiselijkheid. Ik heb de muren, het plafond en de vloer wit geschilderd in een poging er een reflectie van mijn hoofd van te maken. Ik werd geïnspireerd door Get Out of My Mind, Get Out of This Room (1968) van Bruce Nauman. Een witte ruimte met één enkele gloeilamp en een stem – die van Nauman zelf - die de titel van het werk uitspreekt. Ik vond dat een zeer fascinerende ervaring.
De etage bestaat uit een groot bed en een lange spiegel waarin ik elke avond mijn bestaan bevestig. Mijn stilte heeft nog steeds de neiging me onzichtbaar te maken dus ik wijs naar mijn neus en kijk naar mijn borsten. Ik volg met mijn ogen de sproeten op mijn arm die de vorm hebben van landen die nooit hebben bestaan en wiebel met mijn tenen. Ik ben er nog.
Ik zou het museummeisje nooit aanspreken, dat is duidelijk, maar “mogelijkheden zijn geen luxe; ze zijn net zo cruciaal voor ons als brood”, Judith Butler schreef het al. De voorstelling of de idee dat iets zou kunnen zijn, is soms al voldoende voor me.
Vandaag hoorde ik een van haar leerlingen “Gelukkige verjaardag, juffrouw!” roepen. Waarna de roedel kinderen zich om haar heen verzamelde om haar alle goeds toe te wensen. Het deed haar en mij glimlachen. Al die aandacht.
“Wat zou ik haar schenken voor haar verjaardag?” dacht ik bij mezelf.
Het allerliefste had ik haar meegenomen naar Rome. Naar ‘haar’ Michelangelo. Ik zou haar op een nacht, zonder toeristen en in een heerlijke stilte, de Sixtijnse Kapel laten zien. Ik zou haar wijzen op de toch wel heel masculien vormgegeven vrouwenlijven. Ik zou haar de jongens tonen waarvan ik vermoedde dat hun afbeelding gebaseerd is op Tommaso dei Cavalieri. Het zijn mooie dromen.
Thuis, in ‘Spraak’, blader ik door mijn lijsten en besluit haar de drie mooiste woorden te schenken die ik ken: mozzafiato, ikigai en duende. Woorden die ze kan oproepen als ze zich wat minder begrepen voelt. Die zich een weg vinden onder haar huid, zich verspreiden door haar bloedbaan en zich in haar nestelen tot ze een tweede natuur zijn geworden. Omdat ik me verbeeld dat ik haar ooit zal kunnen catalogeren en lezen. Ooit mijn handen op haar huid zal kunnen leggen en voelen, als braille, wat mijn geschenk met haar heeft gedaan.